Eden en engelen.
- Ter inleiding.
- De stad Eden.
- Adam, de leerling hovenier.
- Eden en de zondeval van Adam.
- De hof van Eden en de boom des levens verdwenen.
- Eden, de zoon van Joah.
- Eden in de profetieën.
- De koning van Tyrus, Lucifer.
- De koning van Egypte, Farao, Lucifer.
- De val en dood van Lucifer.
- Wandelende bomen van Eden.
- De Wedergeboorte van Israël en de 70ste week.
- Tot slot.
Ter inleiding.
Door Bijbelstudie te doen, heb ik al vele
keren mijn eigen beeldvorming, ten aanzien van Gods Woord, moeten
bijstellen. Dat is natuurlijk ook de essentie van Bijbelstudie.
Dat lezen we bijvoorbeeld in 2Petrus 1. Daar
zegt Petrus, wanneer wij acht slaan op het Woord, dat het
verlichting, dus kennis, met zich mee brengt.
·
2Petr.1:19 En wij
hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat
gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere
plaats, totdat de dag aanlichte, en de morgenster opga in uw harten.
En Paulus zegt over de essentie van
Bijbelstudie het volgende:
·
2Tim.3:16 Al de
Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot
wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de
rechtvaardigheid is;
Het viel me op dat ik nogal geneigd ben om te
schrijven over engelen. Zo heb ik een uitgebreide studie gemaakt dat
ingaat op het toekomstige werk van de geopenbaarde zondige engelen
in de toekomst. Maar dat komt omdat in de rede der laatste dingen
uit Matthéüs 24, als het gaat om de eindtijd, onze Heer Zelf
kortsluiting maakt, niet alleen met Daniël, maar ook met de eindtijd
in de dagen van Noach.
Nu, in die dagen heeft de mensheid bezoek
gehad van de zonen Gods en ook na de zondvloed (Gen.6:4). En in de
studie over “het
boek van de oorlogen des Heeren”, de grote strijd tegen de
nephilim om midden-aarde, heb ik dat uitgewerkt en u laten zien dat
in Abrams dagen engelen onder de mensen verbleven.
Ik weet dat dit soort dingen haaks staan ten
opzichte van de zondagschoolverhalen van Abram, maar Bijbelstudie is
gericht op wederlegging, verbetering en juiste onderwijzing van Gods
Woord.
In deze studie gaat het weer om engelen. En
waarom het belangrijk is om daar aandacht voor te hebben en studie
naar te doen, is omdat de Heer zegt dat de zondige engelen met satan
binnenkort op aarde geworpen zullen worden (Opb.12:9) en wij dáárom
NU een geestelijke strijd tegen hen voeren (Ef.6:12).
Terug naar begin
De stad Eden.
Bij Bijbelstudie naar een heel ander
onderwerp, kwam ik de plaats Eden tegen. En daar kreeg ik het
vermoeden dat Eden nogal wat van doen heeft met engelen. Wat doe je
dan met je vermoeden? Onderzoeken of deze dingen alzo zijn!
(Hand.17:11)
Eden komt niet heel erg vaak voor in de
Bijbel. Eden komt in de Bijbel voor als plaatsaanduiding en als
eigen naam van de zoon van Joah, namelijk Eden.
Ik wil proberen met u systematisch alle
Schriftplaatsen te behandelen waar “Eden” voorkomt, om tot kennis en
inzicht te komen. En dan beginnen we bij Genesis 2.
-
Gen.2:8 Ook had de Heere God een hof geplant in Eden, tegen het oosten, en Hij stelde aldaar den mens, dien Hij geformeerd had.
Ik weet niet of dit het meest moeilijke of
opzienbarende vers is waar “Eden” genoemd wordt, maar het staat in
ieder geval haaks op de voor mij zo bekende Zondagschoolvariant.
De Heer plant een hof. In die hof stelde de
Heer de mens. Dat is de eerste mens, Adam. Dat is niets nieuws. Maar
de conclusie die je zou moeten trekken uit dit vers, is dat Eden er
was vòòr dat de mens er was en vòòr dat de Heer een hof had geplant.
In dat verband het voorbeeld van het
merkteken van het beest. Er moet eerst een beest zijn, vòòrdat er
sprake kan zijn van zijn merkteken. Eerst moet de eigenaar
verschijnen alvorens we kunnen spreken van eigendom.
Waarom lezen we dan niet dat de Heer eerst
Eden bouwt en daarna aan de oostkant van Eden een tuin aanlegde? En
dan rijst direct de vraag: Wat is Eden dan, als je er een oostkant
hebt? Het is een stad. En
dát zal ik proberen u te laten zien als we door alle verzen heen
bladeren.
De idee is dat er een stad was vòòrdat Adam
geschapen werd. Maar wat heb je aan een stad als er nog geen mensen
de aarde bewoonden? Nu, de clou zit hem hierin: de stad Eden was
helemaal niet bedoeld voor mensen, maar was bedoelt voor engelen.
Genesis hoofdstuk 2 begint dan ook met het
spreken over de schepping van zienlijk en onzienlijk, zoals Kol.1:16
dat ook zegt:
·
Kol.1:16 Want
door Hem zijn alle dingen
geschapen, die in de
hemelen en die op de
aarde zijn,
die zienlijk en die
onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen,
hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot
Hem geschapen;
Genesis 2 vers 1 zegt:
·
Gen.2:1 Alzo zijn
volbracht de hemel
en de aarde, en
al hun heir.
En “al hun heir” is hetzelfde als “alle
geschapen dingen die zienlijk en onzienlijk zijn”.
Nadat hoofdstuk 2 begint te wijzen op de
creatie van al het zichtbare en onzichtbare, lezen we in vers 7 dat
de Heer Adam schiep tot een levende ziel. En omdat Adam van een heel
andere orde is dan al het gedierte en ook een ander plan met hem
heeft, namelijk de sleutel van het verlossingsplan, wordt Adam niet
“losgelaten” in de zin van “red je maar”, maar wordt in een soort
grote tuin opgevoed / onderwezen door de Heer Zelf.
Want Adam had niet gezondigd en toen Eva aan
zijn zeide werd gesteld, waren zij beiden naakt en schaamden zich
totaal niet, eindigt vers 25.
·
Gen.2:25 En zij
waren beiden naakt, Adam en zijn vrouw; en zij schaamden zich niet.
Ze hoefden zich ook niet te schamen, want op
deze wijze had de Heer hen geschapen. Maar daar kwam verandering in
toen zij aten van de verboden vrucht.
·
Gen.3:7 Toen
werden hun beider ogen geopend, en zij werden gewaar, dat zij naakt
waren; en zij hechtten vijgeboombladeren samen, en maakten zich
schorten.
·
8 En zij hoorden
de stem van den Heere God, wandelende in den hof, aan den wind des
daags. Toen verborg zich Adam en zijn vrouw voor het aangezicht van
den Heere God, in het midden van het geboomte des hofs.
·
9 En de Heere God
riep Adam, en zeide tot hem: Waar zijt gij?
·
10 En hij zeide:
Ik hoorde Uw stem in den hof, en ik vreesde; want ik ben naakt;
daarom verborg ik mij.
·
11 En Hij zeide:
Wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt? Hebt gij van dien
boom gegeten, van welken Ik u gebood, dat gij daarvan niet eten
zoudt?
Een prachtig stuk dat precies laat zien wat
ik al zei, Adam werd opgevoed in de tuin van de Heer. En in die tuin
ten oosten van de stad Eden, gingen zij de fout in, waardoor ze
ineens doorhadden dat ze naakt waren.
De Heer wandelde gewoon door de hof, zoals
altijd (lijkt mij) en Adam hoorde als eerste de stem van de Heer.
Daarom wist Adam dat de Heer door de hof van Eden wandelde.
Als de Heer sprak, dan is de vraag wat zei de
Heer dan? De zondagschoolvariant is dat de Heer al “Adam, waar ben
je?” roepende, door de tuin wandelde. Maar als we goed lezen,
verstopte Adam zich pas toen hij de Heer hoorde wandelen. Het is
aannemelijk dat tussen de schepping van Adam en de zondeval van Adam
vele jaren zaten. Seth kwam pas 130 jaar nadat de Heer Adam in de
hof van Eden had geplaatst. Daarom is het zeer aannemelijk dat Adam
en de Heer elkaar heel goed wisten te vinden in de hof van Eden. Ik
denk zelf trouwens dat de stem van de Heer wijst op het zingen van
de Heer, want het hoeft niet per definitie spreken te zijn.
Goed, Adam verstopte zich met Eva voor het
aangezicht van de Heer. Dus het gaat om de zichtbare uiting van de
Heer, namelijk een Christofanie. En dan komt die opvoedkundige vraag
van de Heer op de reactie van Adam, namelijk:
·
11 En Hij zeide:
Wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt?
·
Hebt gij van dien boom gegeten, van
welken Ik u gebood, dat gij daarvan niet eten zoudt?
Hieruit blijkt onomstotelijk dat de Heer als
vader met Adam omging en dus hem opvoedde. Want hoewel Adam niet had
gezondigd voor zijn zondeval, zei de Heer hem al wat wel mocht en
niet mocht. Wel eten van alle bomen, maar niet van die twee speciale
bomen! Dat is opvoeding! Dit is trouwens de eerste keer, denk ik,
dat de Heer boos zou kunnen zijn (zoals een vader op zijn kind),
hoewel ik die boosheid in deze woorden niet lees.
Terug naar begin
Adam, de leerling hovenier.
Maar om terug te gaan naar het eerste vers
waar Eden genoemd wordt, lezen we dat tegen het oosten van de stad
Eden een hof wordt gebouwd door de Heer. En dichtbij de Heer en Zijn
engelen wordt Adam onderwezen en opgevoed door de Heer.
Waarom bouwde de Heer ten oosten van Eden de
hof? De Bijbel zegt dat in de stad Eden een rivier begint. Deze
rivier loopt in oostelijke richting naar de hof van Eden. En in de
hof vertakt hij zich in vieren. Het water van die vier rivieren
zorgde ervoor dat, ondanks dat het nooit regende, de aarde toch
vochtig genoeg was voor de bomen en planten.
-
Gen.2:10 En een rivier was voortgaande uit Eden, om dezen hof te bewateren; en werd van daar verdeeld, en werd tot vier hoofden.
·
11 De naam der
eerste rivier is Pison; deze is het, die het ganse land van Havila
omloopt, waar het goud is.
·
12 En het goud
van dit land is goed; daar is ook bedolah, en de steen sardonix.
·
13 En de naam der
tweede rivier is Gihon; deze is het, die het ganse land Cusch
(zuid) omloopt.
·
14 En de naam der
derde rivier is Hiddekel; deze is gaande naar het oosten van Assur.
En de vierde rivier is Frath.
-
Gen.2:15 Zo nam de Heere God den mens, en zette hem in den hof van Eden, om dien te bouwen, en dien te bewaren.
Ook dit staat haaks op de zondagschool
versie. Want daar heb ik geleerd dat de hele wereld één groot
paradijs was, maar de Bijbel zegt dat God een hof bouwde ten oosten
van de stad Eden, omdat die locatie de beste locatie was om een
paradijs te bouwen. De rest van de wereld was misschien wel groen en
misschien mooier dan vandaag de dag, maar zeker geen paradijs.
Want, zegt Gen.2:15, God had Adam in de hof
gezet om hem te bouwen, dat is uitbreiden en groter maken. En Adam
moest de hof bewaren, namelijk in deze staat houden en dus niet in
verval laten raken. Dit sluit naadloos aan bij de leer der
restitutie. Daar ben ik niet mee opgevoed, maar dat is wel wat de
Bijbel duidelijk maakt.
Ik ben niet heel erg bekend en vertrouwd met
deze leer, maar wat ik er van weet is dat God de wereld schiep in
Gen.1:1. En díe wereld viel vòòr de schepping van Adam al in zonde.
Daardoor was er chaos (Gen.1:2). De scheppingsdagen die in Genesis 1
daarop volgden zijn werken van herstel. De schepping van Adam is
daarmee de sleutel van Gods heilsplan. Want de Heer had heerlijkheid
verloren en Zijn heilsplan heeft geleidt tot de verheerlijking van
Christus. Nu in het verborgene, maar straks zullen wij met Hem
verheerlijkt worden (Kol.3:4).
Terug naar begin
Eden en de zondeval van Adam.
Het verhaal over Eden spreekt over een
situatie aan het begin van de mensheid waarin de Heer en de engelen
geopenbaard met de mensheid, lees Adam, leefde. Die aardse situatie
noemen we een paradijs en is een type van de hemel en een type van
de 1000 jaren en een type van de nieuwe schepping. Daarom werd Eden
niet bewoond door mensen, maar engelen. En dan is het direct
duidelijk wat de engelen daar deden. Het zijn gedienstige geesten
(Hebr.1:14) en dienen de Heer (Mark.1:13). Dat kan heel goed duiden
op het meebouwen aan dat wat de Heer bouwt. Net als Adam. En dan
gaan we naar de vierde Schriftplaats waar Eden wordt genoemd.
-
Gen.3:23 Zo verzond hem de Heere God uit den hof van Eden, om den aardbodem te bouwen, waaruit hij genomen was.
Maar toen het wel moest fout gaan met Adam,
omdat het stof der aarde waaruit Adam geformeerd was al in zonde was
gevallen, zette de Heer hem uit de hof van Eden.
Adam had geleerd van de Heer wat je moest
doen om de hof te bouwen en te bewaren. Buiten de hof was er nog
vrij weinig. Daarom moest Adam daar zelf gaan bouwen. Het betreft
dezelfde aardbodem waar zijn zondeval aan ten grondslag lag,
namelijk de zondige natuur.
Met de zondeval van Adam gebeurde er iets
meer dan dat Adam uit de hof werd gezet.
·
Gen.3:22 Toen
zeide de HEERE God: Ziet, de mens is geworden als Onzer een,
kennende het goed en het kwaad! Nu dan, dat hij zijn hand niet
uitsteke, en neme ook van den boom des levens, en ete, en leve in
eeuwigheid.
·
23 Zo verzond hem
de HEERE God uit den hof van
Eden, om den aardbodem te bouwen, waaruit hij genomen
was.
-
Gen.3:24 En Hij dreef den mens uit; en stelde cherubim tegen het oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren den weg van den boom des levens.
Als de Heere God spreekt in vers 22, dan zegt
Hij dat tegen de inwoners van de stad Eden, waar aan de oostkant de
hof was gebouwd en de twee specifieke bomen stonden. Daarom lezen we
in vers 24, nadat Adam uit de stadshof van Eden is gestuurd, dat de
Heer met zwaard bewapende engelen stelde op de weg naar de hof en
meer specifiek de boom des levens.
Want het eten van de boom des levens was niet
weggelegd voor Adam, maar voor zijn zoon, namelijk de zoon van Adam,
de Zoon des mensen, dat is Jezus Christus.
Ik had het zo even over de restitutieleer. Nu, vers 22 wijst op de
kennis van goed en kwaad, die er al was vòòr Adam in zonde viel. Ik
geloof zelf dat de schepping van Gen.1:1 zondeloos geschapen is,
totdat er ongerechtigheid in u gevonden is
(Ez.28:15).
Lucifer zondigde, daarmee werd
de hele schepping nedergeworpen en heeft God aarde én de hemelen met
water geoordeeld. Bij de vloed van Noach werd alleen de aarde
geoordeeld. De twee hemelen niet, aldus 2Petr.3:5-7.
Het
oosten.
We lezen trouwens meerdere keren het
“oosten”. De typologische betekenis van het oosten is het begin.
Genesis spreekt immers over het begin der mensheid. De mens werd
gezet in de tuin die ten oosten van de stad Eden lag. En Adam werd
via de oostzijde van de hof eruit gestuurd en trok dus vanuit Eden
gezien verder naar het oosten.
Want in het oosten ligt het begin en vanuit
het oosten zou Abram later weer naar het westen trekken dat
typologisch wijst op het einde en op een dieper niveau natuurlijk
wijst het op Gods belofte die in het westen in vervulling zou gaan.
En daar vonden dan ook de oorlogen des Heeren om Midden-aarde
plaats.
Adam kon niet meer terug naar de hof. Dat was
ook niet zijn opdracht, want hij moest de aarde gaan bouwen. Dan ben
je dus landbouwer, een boer. Wat gebeurde er met de stad Eden en de
engelen en de hof met de twee specifieke bomen? De engelen kregen de
opdracht om zich terug te trekken en de stad te verlaten.
Terug naar begin
De hof van Eden en de boom des levens verdwenen.
Waar gingen de engelen en cherubim toen
wonen? De Heer heeft de engelen de hemel, het onzienlijke, als
woonstede (stad / woning) gegeven, lezen we in Judas 1:6 en daar
mochten zij niet uit (tenzij anders vermeld / dan wel in opdracht
van de Heer).
·
Jud.1:6 En
de engelen, die
hun beginsel niet bewaard hebben,
maar hun eigen woonstede
verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags
met eeuwige banden onder de duisternis bewaard.
En met de stad, ging ook de hof waar de twee
bomen stonden, van de zienlijke aarde. Ik heb geen idee hoe het zit
met de boom der kennis des goeds en des kwaads, maar ik denk, omdat
er toch al van gegeten was, dat die boom geen enkele betekenis meer
had.
De boom des levens die in de hof stond, was
nog niet aangeraakt en ik denk dat het net zo’n letterlijke boom
was, met een typologische betekenis, als die andere boom waar Adam
en Eva letterlijk van gegeten hebben.
De boom des levens is verhuisd van het
zienlijke naar het onzienlijke en vanaf het moment dat de Heer
Cherubim stelde op de weg naar de boom des levens, tot het moment
dat de boom verdween, kon Adam de boom zien, maar niet meer naderen.
De boom des levens vinden we in Openbaring
weer terug. Ik weet dat het in eerste instantie overdrachtelijk
bedoelt is, maar zelf heb ik geen enkele moeite te geloven dat er
een letterlijke boom des levens is, namelijk exact dezelfde als die
Adam heeft gezien.
We vinden die boom in het hemelse paradijs en
die bevindt zich in het hemelse Jeruzalem.
·
Opb.2:7 Die oren
heeft, die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt. Die overwint, Ik
zal hem geven te eten van
den boom des levens,
die in het midden van het
paradijs Gods is.
·
Opb.22:2
In het midden van haar
straat en op de ene en de andere zijde der rivier was
de boom des levens,
voortbrengende twaalf vruchten, van maand tot maand gevende zijne
vrucht; en de bladeren des booms waren tot genezing der heidenen.
·
Opb.22:14 Zalig
zijn zij, die Zijn geboden doen, opdat hun macht zij aan
den boom des levens,
en zij door de poorten mogen ingaan
in de stad.
Terug van de hemel naar de aarde. Nadat Adam
uit de hof werd gezet, ging hij oostwaarts uit de hof en werd boer.
Hij kreeg met Eva twee zonen, Kaïn en Abel en nadat Kaïn zijn
jongere broer had gedood, lezen we dan in Genesis 4:16, voor de
zesde keer het woord “Eden”.
-
Gen.4:16 En Kaïn ging uit van het aangezicht des Heeren; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden.
Ook dit speelt zich af in de tijd vòòr de
verborgenheid. De engelen van de Heer waren dan weliswaar verborgen,
de Heer liet Zich nog geregeld van tijd tot tijd zien. Daarom staat
er ook “van het aangezicht van de Heer”, wijzend op de zichtbare
gedaante van de Heer.
Het land Nod dat hier genoemd wordt, komt
alleen in dit Schriftplaats voor. Het ligt kennelijk ten oosten van
Eden.
Terug naar begin
Eden, de zoon van Joah.
Dan komen er een paar Schriftplaatsen die
over Eden spreken, maar de betekenis van een eigen naam hebben. Te
weten:
-
2Kon.19:12 Hebben de goden der volken, die mijn vaders verdorven hebben, dezelve gered, als Gozan, en Haran, en Rezef, en de kinderen van Eden, die in Telasser waren?
-
2Kron.29:12 Toen maakten zich de Levieten op, Mahath, de zoon van Amasai, en Joël, de zoon van Azarja, van de kinderen der Kahathieten; en van de kinderen van Merari, Kis, de zoon van Abdi, en Azarja, de zoon van Jehaleel; en van de Gersonieten, Joah, de zoon van Zimma, en Eden, de zoon van Joah;
-
2Kron.31:15 En aan zijn hand waren Eden, en Minjamin, en Jesua, en Semaja, Amarja en Sechanja, in de steden der priesteren, met getrouwigheid, om aan hun broederen in de verdelingen, zowel aan de kleinen als de groten, uit te delen:
-
Jes.37:12 Hebben de goden der volken die mijn vaders verdorven hebben, dezelven gered, als Gozan, en Haran, en Rezef, en de kinderen van Eden, die in Telasser waren?
Voor de volledigheid noem ik dan ook gelijk
de laatste Schriftplaats waar Eden genoemd wordt, omdat die in dit
stukje thuis hoort.
-
Amos1:5 En Ik zal den grendel van Damaskus verbreken, en zal uitroeien den inwoner van Bikeat-aven, en dien, die den scepter houdt, uit Beth-eden; en het volk van Syrië zal gevankelijk weggevoerd worden naar Kir, zegt de Heere.
Beth-eden betekent het
huis (kinderen van, het geslacht uit-)
Eden.
Daar wordt de scepter gevonden. Eden is hier
weer afgeleid van de eigennaam.
Terug naar begin
Eden in de profetieën.
[Dit is het antwoord op de vraag.]
En pas in Jesaja 51 komt “Eden” weer voor,
maar dan niet als eigen naam. Hier wordt “Eden” gebruikt als een
type van iets. Dus met een overdrachtelijke betekenis.
-
Jes.51:3 Want de Heere zal Sion troosten, Hij zal troosten al haar woeste plaatsen, en Hij zal haar woestijn maken als Eden, en haar wildernis als den hof des Heeren; vreugde en blijdschap zal daarin gevonden worden, dankzegging en een stem des gezangs.
Ook hier vinden we weer zo’n woordje “en” dat
gewoon, zoals vaak, de betekenis heeft van “namelijk”. Want de
woestijn is hetzelfde als de wildernis en Eden is kennelijk
hetzelfde als de hof des Heeren. En dat behoeft onze aandacht. Want
in Genesis lazen we overduidelijk over Eden en de hof die ten oosten
van Eden gebouwd werd. Maar vanaf het moment dat de engelenstad met
de hof verdween, wordt Eden nu gebruikt voor de hof des Heeren met
inbegrip van de stad en niet meer de stad Eden alleen.
Is daar ook nog een verklaring voor? Dat durf
ik niet te zeggen. In ieder geval lezen we vanaf nu alleen nog maar
profetisch en typologisch over Eden. Zoals in Ezechiël 27, in het
klaaglied over Tyrus dat een type is van Babel. En de koning van
Tyrus is daarmee een type van de koning van Babel (Jes.14), namelijk
satan zelf.
-
Ez.27:23 Haran, en Kanne, en Eden, de kooplieden van Scheba, Assur en Kilmad, handelden met u.
Hier wordt gesproken / geprofeteerd eigenlijk
tegen satan zelf. Hij is de verpersoonlijking van Babel, zoals Jezus
Christus de verpersoonlijking is van het Koninkrijk Gods. Babel ligt
letterlijk niet aan de zee, maar als we Openbaring 17,18 en 19
lezen, lezen we wel dat Babylon aan vele wateren ligt. Dat is
overdrachtelijk bedoeld en dat staat ook gewoon letterlijk in de
verklaring van het vers.
·
Opb.17:15 En hij
zeide tot mij: De wateren, die gij gezien hebt, waar de hoer zit,
zijn volken, en scharen, en natiën, en tongen.
De stad Tyrus van vroeger was letterlijk
een zeer welvarende handelsstad aan zee. Daarom is Tyrus een type
van Babel. In Ezechiël 27 lezen eigenlijk hetzelfde als in
Openbaring 18. Die Schriftplaatsen zouden we gewoon naast elkaar
leggen en dan zie je dat ze over hetzelfde spreken. Beiden spreken
over de handel dat wordt gedreven met het antichristelijke rijk om
het zomaar te noemen.
·
Ez.27:22 De
kooplieden van Scheba en Raema waren uw kooplieden;
met alle hoofdspecerij, en met alle kostelijk
gesteente en goud, handelden zij op
uw markten.
·
23 Haran, en
Kanne, en Eden,
de kooplieden van Scheba, Assur en Kilmad, handelden
met u.
·
24 Die waren uw
kooplieden met volkomen sieradien,
met pakken van hemelsblauw en gestikt werk, en met schatkisten van
schone klederen; gebonden met koorden, en in ceder
gepakt, onder uw koopmanschap.
Vergelijk met Openbaring 18.
·
Opb.18:11 En de
kooplieden der aarde zullen wenen en rouw maken over
haar, omdat niemand hun waren meer koopt;
·
Opb.18:12 Waren
van goud, en van zilver, en van kostelijk
gesteente, en van paarlen, en van fijn
lijnwaad, en van purper, en van zijde, en van scharlaken; en
allerlei welriekend hout, en allerlei ivoren vaten, en
allerlei vaten van het kostelijkste hout, en van koper,
en van ijzer, en van marmersteen;
·
Opb.18:13 En
kaneel, en reukwerk, en welriekende zalf, en wierook,
en wijn, en olie, en meelbloem, en tarwe, en lastbeesten, en
schapen; en van paarden, en van koetswagens, en van lichamen, en de
zielen der mensen (Ez.27:13).
En alles wat hier niet genoemd wordt, vinden
we in de andere verzen van Ezechiël 27. Wat heeft Eden hiermee van
doen? Ik denk dat Eden, net als de andere steden die genoemd worden,
in de toekomst engelen zullen huisvesten. (Dit is een profetie hè!)
En Eden had wat van doen met engelen, dan wel met cherubim. Dat
zullen we straks lezen, als ze, profetisch gesproken, geoordeeld
worden. Verder staat Eden in dit rijtje steden, omdat Eden niet in
Europa ligt, maar in het Midden-Oosten. Het ligt in het gebied dat
binnenkort bekend zal staan als het rijk van de duvel. Want over de
duvel gaat de volgende profetie waar Eden weer genoemd wordt.
Terug naar begin
De koning van Tyrus, Lucifer.
-
Ez.28:13 Gij waart in Eden, Gods hof; alle kostelijk gesteente was uw deksel, sardisstenen, topazen en diamanten, turkooizen, sardonixstenen en jaspisstenen, saffieren, robijnen, en smaragden, en goud; het werk uwer trommelen en uwer pijpen was bij u; ten dage als gij geschapen werdt, waren zij bereid.
Deze profetie tegen de koning van Tyrus, gaat
over de koning van Tyrus heen, over de satan zelf. Lucifer was in de
stad Eden, met in begrip van de hof des Heeren, waar Adam werd
opgevoed. Er staat dat alle kostelijk gesteente zijn deksel was. Het
Engelse woord dat de KJV gebruikt is “covering”, in de zin van
“overdekkend” dat in het volgende vers gebruikt wordt. Het is van
hetzelfde Hebreeuwse woord afgeleid.
Het kostelijk gesteente dat daarna allemaal
worden opgesomd beelden heerlijkheid uit. Wat deze edelstenen doen,
is spelen met licht. Edelstenen zijn lichtdoorlatent. Als we het
volgende vers meenemen, lezen we het volgende:
·
Ez.28:14
Gij waart een gezalfde, overdekkende cherub; en Ik had u alzo gezet;
gij waart op Gods heiligen berg; gij wandeldet in het midden der
vurige stenen.
Lucifer was een cherub. En hij was overdekt
met heerlijkheid, namelijk in de uitbeelding van kostelijk
gesteente. En hij wandelde in het midden van de vurige stenen. En
vurige stenen spelen ook met licht, dan wel geven licht af of door.
Wat de Statenvertaling niet vertaald heeft, maar de KJV wel, is dat
hij “op en neer” in het midden van de vurige stenen wandelde.
Dat op en neer wandelen, komt ons
waarschijnlijk bekend voor.
·
Joh.1:51 Jezus
antwoordde en zeide tot hem: Omdat Ik u gezegd heb: Ik zag u onder
de vijgeboom, zo gelooft gij; gij zult grotere dingen zien dan deze.
En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Van nu aan
zult gij den hemel zien geopend, en de
engelen Gods opklimmende en
nederdalende op den Zoon des mensen.
Deze stenen zijn uiteindelijk de uitbeelding
van de engelen waarover Lucifer gesteld was. Zoals de Gemeente de
heerlijkheid is van Christus (Ef.1:12, Matt.25:31 en 1Kor.11:7
e.v.). Hij was met de engelen in Eden (Ez.28:13), dat ook een type
is van de hemel. En het volgende vers (Ez.28:14) zegt dat Eden Gods
heiligen berg is. Daarmee is Eden dus ook een type van het
Koninkrijk Gods in de hemelen. Maar hij zal daaruit gegooid worden,
met al zijn engelen zegt Openbaring 12:9.
Hier in de profetie over Lucifer wordt
gesproken over de schepping van de overdekkende cherub. Hij is niet
als satan (tegenstander) geschapen, hij werd de satan toen er
onrecht in hem gevonden werd.
·
Ez.28:15 Gij
waart volkomen in uw wegen, van den dag af, dat gij geschapen zijt,
totdat er ongerechtigheid
in u gevonden is.
Nog een opmerking over vers 14. Er wordt nog
even kort melding gedaan dat hij heel veel verstand van muziek
heeft. Knoop dat goed in de oren! Muziek is hem al bekend vanaf het
moment dat hij geschapen werd, dus als je afstemt op een
radiostation of het nu een opera of een heavy metal band is, hij is
dé grote muzikale inspirator.
Terug naar begin
De koning van Egypte, Farao, Lucifer.
Nu zal ik even een bruggetje maken. Hiervoor
haalde ik Ezechiël 27 aan en heb die gelegd naast Openbaring 18.
Want de typologische koning van Tyrus is dezelfde als de ware
toekomstige koning van Babel, namelijk satan zelf. Maar er zijn in
de Bijbel nog meer typen van satan, denk aan de oude slang en de
briesende leeuw. Één daarvan is Farao. Zoals Tyrus de grote
handelsstad aan de zee is en ruwweg ingaat op het economisch aspect
van Babel, zo spreekt de Bijbel over Egypte met diens Farao als de
geweldige zeedraak (elders genoemd de
Leviathan (Jes.27:1 e.v.)) die over de zeeën heerste (Ez.32:2).
Deze
zeedraak of Leviathan, dan wel Farao sterft dezelfde dood als de
koning van Babel, de blinkende morgenster uit Jesaja 14. Als u dit
niet klakkeloos wilt aannemen, legt u dan zelf Ez.32 naast Jes.14 en
als het goed is, ziet u direct de overeenkomsten.
Waarom dit bruggetje? Nu in Ezechiël 31 gaat
het ook over Farao en daar komen we Eden, dan wel Gods hof (dat
hetzelfde is) een paar keer,
bij elkaar tegen, zoals in de profetie over de koning van
Tyrus. Dan gaat er bij ons direct een lampje branden! Toch?
Ezechiël 31 begint in vers 2 te spreken over
Farao.
·
Ez.31:2
Mensenkind! zeg tot Farao,
den koning van Egypte, en tot zijn menigte: Wien zijt gij
gelijk in uw grootheid?
En om het dan moeilijk te maken, wordt de
titel Farao direct vervangen in vers 3 in “de Assyriër”.
·
Ez.31:3 Zie,
Assur = de Assyriër
was een ceder op den Libanon, schoon van takken, schaduwachtig van
loof, en hoog van stam, en zijn top was tussen dichte takken.
Over deze “Assyriër” komt dan het verhaal
over zijn grootheid en dat hij een geweldige boom was. Maar sluit
hoofdstuk 31 weer af met Farao.
·
Ez.31:18 Wien
zijt gij alzo gelijk in heerlijkheid en grootheid, onder de bomen
van Eden? Ja, gij
zult nedergevoerd worden met de bomen van Eden, tot het onderste der
aarde; in het midden der onbesnedenen zult gij liggen, met de
verslagenen door het zwaard.
Dat is Farao, en zijn ganse menigte, spreekt de Heere
HEERE.
Zoals de koning van Tyrus was in Eden, Gods
hof (Ez.28:13), zo blijkt ook deze Leviathan, dan wel Farao in Gods
hof te zijn of te zijn geweest. De eerste verzen spreken mijns
inziens over de oprichting van het antichristelijke wereldrijk,
waarbij hij als god dezer wereld letterlijk zou heersen en de
volkeren probeert onder zich te vergaren. Dat lezen we bijvoorbeeld
in vers 6.
…en alle grote volken zaten onder zijn
schaduw.
Maar dan wordt in het verhaal doorgegaan met
“Gods hof” en dat grijpt terug naar vers 3, namelijk dat satan een
grote boom was. En als we dit stuk leggen naast Ez.28, dan blijken
de bomen, takken, loof enzovoort typologische synoniemen te zijn van
de edelstenen en vurige stenen van de overdekkende cherub.
·
Ezek 31:8 De
cederen in Gods hof
verduisterden hem niet, de dennebomen waren zijn takken niet gelijk,
en de kastanjebomen waren niet gelijk zijn scheuten; geen boom in
Gods hof was hem
gelijk in zijn schoonheid.
Als satan als engel een “ceder” was in Gods
hof, dan zijn “de cederen” in Gods hof toch gewoon ook engelen.
Lijkt mij niet zo moeilijk. Die engelen / cederen verduisterden hem
niet. Verduisteren is het tegenovergestelde van verlichten. Het is
eigenlijk licht afgeven en dat deden de vurige stenen ook. Verder
zegt het vers dat niet alleen de ceder in Gods hof een uitbeelding
is van een engel, maar zelfs elke boom! Want de boom des Levens is
Dezelfde als de Engel des Heeren. En ook dit vers spreekt over zijn
schoonheid die hij had, totdat er
ongerechtigheid in u gevonden is. (Ez.28:15) Dat zegt ook het
volgende vers waar “Eden” in voorkomt.
-
Ez.31:9 Ik had hem zo schoon gemaakt door de veelheid zijner takken, dat alle bomen van Eden, die in Gods hof waren, hem benijdden.
De Heer had hem zo mooi gemaakt. En hij was
in Eden, Gods hof, want daar waren alle bomen van Eden die hem
benijden. En nogmaals, dit is de beschrijving van de situatie van
vòòr de zondeval van de engel Lucifer (verlichtte, lichtdrager,
brenger des lichts). Maar daar kwam verandering in. En ook dat staat
in het volgende vers, in dezelfde volgorde als Ezechiël 28.
·
Ez.31:10 Daarom,
zo zegt de Heere HEERE: Omdat gij u verheven hebt over uw stam, ja,
hij stak zijn top op boven het midden der dichte takken, en zijn
hart verhief zich over zijn hoogte;
Welk onrecht werd er dus in Lucifer gevonden?
In 1 woord: VERHEFFING!!!
·
Omdat gij u verheven
hebt…
·
hij stak zijn
top op =
zijn top opsteken = verheffen van de top.
·
boven het midden
der dichte takken, = verheffing van tussen het midden uit.
·
en zijn hart verhief
zich over zijn hoogte;
En dat verheffen van zijn hart vinden we
natuurlijk terug bij satan in bijvoorbeeld Jesaja 14. Zelfs
vijfvoudig! (Jes.14:13-14) Ook weer direct nadat er is gesproken
over zijn schoonheid die hij had. En die verheffing in of uit het
hart in een profetie, gaat volgens mij -
ik denk altijd over de satan,
máár met een slag om de arm zeg ik dan maar - bijna altijd over
de satan. Dus als de Farao als zeedraak in het midden der zeeën zich
verheft in zijn hart tegen God, vinden we dat dus ook terug bij de
vorst van Tyrus!
·
Ez.28:2
Mensenkind! zeg tot den vorst van Tyrus: Zo zegt de Heere Heere:
Omdat uw hart zich
verheft en zegt: Ik ben God, ik zit in Godes stoel,
in het hart der zeeën!
(= de zeedraak) daar gij een mens en geen God zijt,
stelt gij nochtans uw hart, als Gods hart.
Satans verheffing in Eden resulteert volgens
al deze vele profetieën tot zijn nederwerping. De eerste
nederwerping waar de Bijbel dan over spreekt (als ik me niet
vergis), is zijn menswording. Dat gebeurt op het moment dat hij, met
zijn engelen, uit de hemel geworpen wordt. Daarom zegt Ez.28:2 ook
omdat gij een mens en
geen God zijt.
En vaak worden dit soort uitspraken gevolgd
door de vermelding dat satans mens-zijn van korte duur is en dat hij
een mensendood (zie ook Ps.82:6,7) zal sterven. Hij zal net als alle
andere heidenen en koningen der heidenen in de hel komen. Jesaja 14
spreekt daar mijns inziens het mooist over.
Maar diezelfde woorden vinden we dus ook
terug bij Farao en zijn bomen (satan en zijn engelen) in de profetie
in Ezechiël 31.
Terug naar begin
De val en dood van Lucifer.
-
Ez.31:16 Van het geluid zijns vals (nederwerping) deed Ik de heidenen beven, als Ik hem ter helle deed nederdalen (de mensendood), met degenen, die in den kuil nederdalen; en alle bomen van Eden, de keur en het beste van Libanon, alle bomen, die water drinken, troostten zich in het onderste der aarde.
Wat direct opvalt, is dat er gesproken wordt
over andere bomen die al verblijven in het onderste der aarde. Dat
is de hel. Wanneer Farao valt en in de hel terecht komt, troosten de
andere bomen die daar al zijn zich met het zien daarvan. Het
troosten zou ik uitleggen als “dat is een hele troost”, een soort
geruststelling. Ze troosten zich met de gedachte dat zij daar niet
alleen zitten, maar dat hun aanvoerder daar ook terecht is gekomen.
Want ze drijven in de hel de spot met satan als hij daar binnenkomt.
·
Jes.14:9 De hel
van onderen was beroerd om uwentwil, om u tegemoet te gaan, als gij
kwaamt; zij wekt om uwentwil de doden op, al de bokken der aarde;
zij doet al de koningen der heidenen van hun tronen opstaan.
·
Jes.14:10 Die
altegader zullen antwoorden, en tot u zeggen (spottend):
Gij zijt ook krank geworden, gelijk wij, gij zijt ons gelijk
geworden.
En dat satan op deze wijze gedood zal worden
en daarmee “gelijk hen” is geworden, is iets wat voor de Heer vast
staat. En dat is dan ook te lezen in het stuk van Jes.14:24 t/m 27.
En wie wordt daar genoemd? De Assyriër! En zo wordt ook Farao
genoemd in Ez.31.
-
Ez.31:18 Wien zijt gij alzo gelijk in heerlijkheid en grootheid, onder de bomen van Eden? Ja, gij zult nedergevoerd worden met de bomen van Eden, tot het onderste der aarde; in het midden der onbesnedenen zult gij liggen, met de verslagenen door het zwaard. Dat is Farao, en zijn ganse menigte, spreekt de Heere Heere.
Dit vers is qua waarde identiek aan Jesaja
14:12 en 15. In Ez.31:18 wordt gesproken over de heerlijkheid en de
grootheid van Lucifer. En in Jesaja 14:12 wordt hij Lucifer genoemd,
vertaalt met zoon van de dageraad, dat is een morgenster.
En in Ez.31:18 wordt direct gesproken over de
meest diepe vernedering voor een hemelwezen, namelijk de mensendood
(Jes.14:18-20) te sterven en in de hel terecht te komen. En dat is
identiek met Jes.14:15.
·
Jes.14:15 Ja, in
de hel zult gij nedergestoten worden, aan de zijden van den kuil!
De bomen van Eden zijn de engelen uit Eden.
En de bomen van Eden die in de hel zijn, zijn de engelen die hun
woonstede zijn uitgegaan en hun beginsel niet bewaard hebben (Judas
1:6) samen met het deel dat dat niet heeft gedaan, maar zich aan
satans zijde heeft geschaard.
Terug naar begin
Wandelende bomen van Eden.
En als engelen zich openbaren, zien ze er uit
als mannen. Denk aan de twee mannen bij het graf van de Heer. Als de
Heer een blinde man geneest in Markus 8, écht geneest, ziet hij veel
meer dan de rest van de mensen.
·
Mark.8:24 En hij,
opziende, zeide: Ik zie de mensen, want ik zie hen, als
bomen, wandelen.
De Heer sluit daarna weer zijn ogen, omdat
Hij opnieuw Zijn handen op zijn ogen legt. De “helderziende” man
opent weer zijn ogen en zegt dat hij alles ver en klaar ziet.
Dit is voor mij zo’n kleine aanwijzing dat de
Heer geen fout maakt bij de genezing van de blinde man, maar dat Hij
de man echt geneest. Waarom doet de Heer dat?
·
Luk.8:10 En Hij
zeide: U is het gegeven, de verborgenheden van het Koninkrijk Gods
te verstaan; maar tot de anderen spreek Ik in gelijkenissen,
opdat zij ziende niet
zien, en horende niet verstaan.
De genezing van de blinde man is een teken.
Het beeld iets uit. Ik denk daarbij aan het volgende:
·
1Joh.3:2
Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet
geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal
geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen;
want wij zullen Hem zien,
gelijk Hij is.
De genezing van de blinde man is uiteindelijk
de uitbeelding van Wedergeboorte. En in deze gelijkenis / teken gaat
het om de Wedergeboorte van Judea. Want in Judea kwam de Heer. En de
Joden hebben Hem gezien, maar hebben niet gezien dat Hij de Boom des
Levens is. Daarom worden de ogen van de man weer bedekt, zodat de
Heer tot hén in gelijkenissen spreekt, in tegenstelling tot de hen
die de Mens (1Kor.15:47b) als de Boom des Levens ziet wandelen.
Daaruit voortvloeiend zegt dit vers mijns
inziens ook dat bomen, wandelende bomen synoniem is voor engelen. En
in Gods hof waren de engelen en die stonden rondom de Troon… uh de
Boom des Levens.
In de poëzie wordt de mens wel als boom
uitgebeeld. In de Bijbel ook. Hun armen noemen wij takken. Een
familie heeft een stamboom. En bomen zijn groter en sterker dan
mensen. En dat zegt de Bijbel over engelen.
·
2Petr.2:11 Daar
de engelen in sterkte en
kracht meerder zijnde, geen lasterlijk oordeel tegen hen
voor den Heere voortbrengen.
Terug naar begin
De Wedergeboorte van Israël en de 70ste week.
Goed er zijn nog een paar verzen in de Bijbel
waar Eden genoemd wordt. Ik had het over de blinde man, die bomen
zag wandelen. Ik schreef al dat de genezing de uitbeelding is van
Wedergeboorte. Die Wedergeboorte van Israël vindt plaats na de 70ste
week van Daniël. En de laatste dag van de 70ste week, is
de laatste dag dat er leven is in Israël. Want het hele land zal
verwoest worden en wie niet het land uitvlucht naar de woestijn, zal
dáár, díe dag sterven!
Dat wordt beschreven in Joël 2. We lezen daar
over de komst van Gog uit Magog met zijn legers.
-
Joël2:3 Voor hetzelve verteert een vuur, en achter hetzelve brandt een vlam; het land is voor hetzelve als een lusthof, maar achter hetzelve een woeste wildernis, en ook is er geen ontkomen van hetzelve.
In het stukje waar we lusthof lezen, staat in
werkelijkheid “het land als de hof van Eden”. Maar ook is
geprofeteerd dat Hij het dode land weer levend maakt en dat de
woestijn (wildernis) zal bloeien als een roos (Jes.35:1). En hier
werd gesproken over een woeste wildernis. Maar ook in het volgende
vers waar Eden genoemd wordt.
-
Ez.36:35 En zij zullen zeggen: Dit land, dat verwoest was, is geworden als een hof van Eden; en de eenzame, en de verwoeste en verstoorde steden zijn vast en bewoond.
Terug naar begin
Tot slot.
Op de valreep vond ik nog iets wat met deze
studie verband houdt. Weet u nog wat de slang, de engel Lucifer, zei
tegen de vrouw in de hof van Eden?
·
Gen.3:5 Maar God
weet, dat, ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend
worden, en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad.
Maar leggen we daar de KJV naast, dan
verschijnen daar ineens de engelen.
·
Gen 3:5 For God
doth know that in the day ye eat thereof, then your eyes shall be
opened, and ye shall be as gods, knowing good and evil.
Want door te eten van die boom werden zij de
engelen (goden) gelijk. Want vòòr de mensheid was de schepping al
nedergeworpen, omdat er ongerechtigheid gevonden was in Lucifer. En
met de val van Lucifer viel ook een deel van de engelen in zonde.
Zij kenden het onderscheid tussen goed en kwaad maar al te goed.
Terug naar begin
Copyright © 2014 Melle Velema - Eindtijd in Beeld [Eindtijdinbeeld.nl]. Alle rechten voorbehouden.
Laatst bijgewerkt: 16 juni 2015.